Verschillende script's nog niet af....

Moord in Aerdenhout 1

 

Ik streelde je rug, je gloeide na, ik ook. Een dikke glimlach vulde je hele gezicht. Het was goed zo. Het was ook te lang geleden. We spraken er vaak over, maar deden het steeds minder. Ik hield van je meer dan van alles met een hart. We rustten en streelden, streelden en rustten. ‘Met jou was het altijd adembenemend, lieve schat. Je was voor alles in, al je ingangen waren beproefd en zalig gevonden. Er was voor mij geen ander dan jij’, mompelde Clark Markson, zoon van een steenrijke Amerikaanse oliemiljardair getrouwd met Jenny van den Broek, een vrouw uit een gemiddeld milieu.

 

‘Ik zal je moordenaars vinden. Ik sluit mijn ogen en maak de scene achter mijn ogen af.’ Zijn zachte stem ging over in gedachten met beelden. Je lag op je buik, je benen iets gespreid, we voelden elkaar tot in het diepst van ons zijn. Ik zal je moordenaars vinden. Ik kan het verdomme niet afmaken, die heerlijke beelden, die heerlijke beelden. Het enige wat ik nog heb van jou, beelden in mijn hoofd. Dronken ebde hij weg om al weer een ontmoeting te hebben met zijn nachtmerrie. Deze kondigde zich aan in maatwerk, qua tijd. Iedere nacht klokslag twee uur was het zover. Hij stormde het brandende huis in Aerdenhout binnen. De brandweer was er nog niet, maar wel gebeld door de buren. De brand was het heftigst in hun slaapkamer. Clark trapte de slaapkamerdeur open. Hij zag Jenny eerst niet. Hij riep haar met doodsangst in zijn stem. Hij kon de kamer niet meer in, de vlammen waren te heftig en te heet. Maar door de vlammen heen zag hij de kastdeur openvliegen. Jenny vloog er brandend uit. Haar nachtkleding sloeg vlammen tot een meter boven haar kruin. Clark zag het rode gezicht en haar doodstrijd. Ze struikelde slechts een paar meter voor de deur waar Clark inmiddels langzaam brandwonden stond op te lopen. Jenny stond niet meer op. Haar lichaam brandde heftig. Hij maakte een beweging alsof hij naar binnen wilde gaan.

 

‘Dat gaan we niet doen, meneer.’ Een brandweerman werkte hem tegen de grond en sloeg direct een brandwerende deken over het lichaam van Clark. Zijn lichaam was bedekt met eerste- en tweedegraads brandwonden. Hij hoorde hoe het water uit de brandslang van de brandweer het vuur op het lichaam van zijn vrouw doofde. Het was te laat. Hij rook verbrand vlees, schreeuwde dat hij naar zijn Jenny wilde.

‘Had mij laten gaan! Wat moet ik nu nog, hoe kan dit?’ ‘Dat gaan wij onderzoeken’, zei een onbekende brandweerman. En voordat Clark nog iets verstaanbaars kon zeggen, had hij een zuurstofmasker op zijn gezicht en werd hij afgevoerd. Hij wist het zeker; zodra hij de kans kreeg, zou hij zijn Jenny nareizen.

 

Twee dagen later. Een vrouwelijke politie-inspecteur streelde voorzichtig de verbonden hand van Clark. Hij opende zijn ogen direct.

‘En?’ Clark volgde haar ogen nauwkeurig.

‘Bent u in staat het aan te horen?’

‘Wat aan te horen?’

‘De waarheid.’

‘De waarheid? Is er een andere waarheid dan kortsluiting?’

Ze hield zijn hand nog steeds vast. Clark keek naar haar hand. Het was voor een vrouw een ruwe hand. Zo’n hand die iedere avond gegeseld werd door een boksbal. En dat was zo.

‘Geen kortsluiting, meneer Markson. Had u vijanden?’

‘Jezus, wie niet?’

‘Vijanden die u en uw vrouw dood wilden hebben, dat ergens geuit hebben. In de media?’

‘Dat kan ik niet zo snel bedenken, inspecteur Margreet van Wanrooij.’ Zijn ogen waren langs haar naamplaatje op haar colbert gegleden.

‘Jenny’s bed zat onder de benzine. We hebben die sporen ook gevonden op de resten van haar nachtkleding. Wij denken dat ze het voeteneind zag branden en daarna de kast is ingevlucht. Raar, want je zou toch beter naar buiten kunnen vluchten.’

‘Tenzij je dat ook niet durfde’, stelde Clark koel vast.

‘Interessant dat uit uw mond te horen.’

‘O, dacht u dat ik niet kon nadenken? Toen u het over ‘de waarheid’ had wist ik genoeg. Immers, Jenny rookte en dronk niet. Ze was dus niet dronken en ze was niet met een sigaret in slaap gevallen. Vuur ontstaat niet vanzelf. Ons huis is drie jaar oud. Ik ben bij iedere schroef en plank in het huis betrokken geweest. Kortsluiting? Nee, echt niet.’

‘Wij denken ook dat de dader of daders nog in de kamer waren. Ze waande zich in de kast redelijk veilig omdat deze ook van binnenuit op slot te draaien was. Toen ze uw stem hoorde, vloog ze de kast uit, niet wetende dat haar nachtkleding ook doordrenkt was met benzine. Twee donker geklede mannen kwamen plotseling de ziekenhuiskamer binnen. Ze waren netjes gekleed en spraken vloeiend Engels. Ze legden een grote bos dure bloemen op Clarks bed. Margreet volgde de bewegingen van de mannen nauwkeurig.

‘Met de vriendelijke groeten en beterschap van Corp Investments.’

De mannen lachten vriendelijk en gingen direct weer weg.

‘Corp Investments?’ vroeg Margreet. Clark dacht lang na.

‘Een werkmaatschappij van mijn vader. Ik snap het niet, mijn vader belde mij vorige week op dat hij alle zakelijke banden met deze werkmaatschappij verbroken had.’

Rijbewijs verlengen

 

Ik moest mijn rijbewijs laten verlengen bij de gemeente Almere, de plek waar ik woon. Ik neem vier uur verlof in de ochtend, check van tevoren de gemeente site www.almere.nl/loket of er geen meldingen zijn dat ze dicht zijn of iets dergelijks. Alles was oké. Even een papieren nummer halen bij de balie.

“Goedemorgen mevrouw, ik moet mijn rijbewijs laten verlengen. Mag ik een nummertje van u?” Haar verhitte hoofd en zenuwachtig gedrag voorspelden niets goeds. Ongesteld? Thuis ruzie? Nummertjesapparaat stuk? Nee, nog veel erger.

“Meneer, alle computers zijn uitgevallen, wij kunnen niets.”

“Wij kunnen niets?”

Toen pas viel het mij op hoeveel ambtenaren er een beetje doelloos bij liepen in de heel grote aankomsthal. “Niets? En waarom staat dat niet op de site, mevrouw? Ik heb nu vier uur verlof voor niets opgenomen.”

“Sorry, meneer.”

“Sorry? En nu? Kan ik wachten? Hoe lang gaat het duren?”

“Dat weten wij absoluut niet.”

“En trouwens, bent u wel eens op uw eigen site geweest? Het digitaal loket Almere?”

Ze lachte een beetje schaapachtig zoals alleen een ambtenaar dat kan doen. Een ambtelijk lachje.

“Het is een crime ook maar iets te vinden daar. Dat weet u wel, hè? En is het wellicht handig dit soort grote storingen met uw computersysteem van te voren te melden op uw onleesbare site?”

Weer dat lachje. Ze bevestigde dat de site niet helemaal goed was. “Dat horen wij wel meer meneer.”

Ik wilde die glimlach van haar smoel afslaan.

“Maar jullie komen er mee weg, hè, want ik heb een rijbewijs nodig en u bent de enige die dat kan leveren. En als ik zonder rijbewijs rijd, krijg ik een bekeuring van een van uw gemeentelijke opsporingsambtenaren. Hoe dan ook, ik ben te allen tijde de lul. Tot zover begrijpt u mijn verontwaardiging wel he?”

“Tja, sorry meneer.”

“Weet u… Ach, laat maar.” De hele politiek met ‘al haar ambtenaren’ vechten tegen kartelvorming van bedrijven terwijl zijzelf het grootste ondoordringbare kartel vormen. De totale paradox.

 

De volgende dag weer vier uur opgenomen, dus ik was inmiddels een dag kwijt.

“Goedemorgen mevrouw, mag ik een nummertje met u maken? Ik bedoel een papieren nummertje voor het rijbewijsloket.“ Het tweede deel van mijn zin was een gedachte, ze zag er mooi uit. Degene die mij gisteren geholpen had zag ik niet meer. Ik dacht gisteren al: ’Een instromende WAO’er’.

“Alstublieft.” Ik koesterde het kleine papiertje met een cijfer en een nummer erop: C353. De C staat voor rijbewijs, de R staat voor vergunningen, de B voor asielzaken, de D voor identiteitszaken, erg logisch allemaal.

“Gelukkig doen de computers het weer. Hoe laat deden ze het gisteren weer?”

“Nou, pas laat in de middag. Het was een ramp.”

“Dan had wachten geen zin meer. Ik heb voor niets verlof opgenomen gisteren. Wordt het geen tijd uw IT- diensten door een professioneel clubje te laten doen? En laat dan gelijk een site bouwen waarvan de bouwer de betekenis van ergonomie en de chronologische waarde erkend of misschien herkend.”

“Uh ja, IT-diensten zei u?”

‘Ja, en kleur de uitgroei van je haar een beetje bij, het moet helemaal blond zijn‘, dacht ik.

 

Maar omdat mijn rijbewijs al een maand verlopen is bel ik toch nog even de politie. Ik wilde weten of ik mocht rijden.

“Goedemorgen, ik heb een vraag. Mijn rijbewijs is een maandje verlopen maar ik heb het afhaalbewijs en ik heb betaalt mag ik rijden?”

“Nou, daar zegt u wat. Officieel niet natuurlijk maar u heeft het afhaalbewijs al een het bonnetje dat u betaalt heeft. Het moet wel een ontzettend zure collega zijn wanneer u daar een bon voor zou krijgen. Ik zou zeggen gewoon doen.” ‘Mevrouw vertel mij wat over ‘zure collega’s, ik ken ze die met een zure bom in het gezicht geboren zijn. Hoe vaak ik al een bon heb gehad omdat ik ietsje te hard reed op de motor, ergerlijk gewoon. Het ging vaak maar om een dertigtal kilometers, heb je wel eens dertig op een fiets gereden? Nee? Zo snel in dat niet’.

“Gokken bedoelt u.”

“Nou nee, ja zoals ik al zei, het moet wel een hele zure collega zijn.”

“Wat is uw naam mevrouw?” Ze gaf mij na een korte twijfeling haar naam.

 

Vijf dagen later moest ik het inmiddels door mij fel begeerde kleinood ter grote van een creditcard afhalen. U raadt het al: weer vier uur verlof. Het kon ook sneller, twee werkdagen, maar dat zou 30 euro extra kosten. Dan zou het verlengen van mijn rijbewijs op 88 euro komen. Ik bedankte, ook al omdat ik in dat half uurtje dat ik wachtte in de aankomsthal duizenden ambtenaren naar hun werk zag gaan. Een enorm apparaat. Wat doen die allemaal? Ze hadden allen een gemeenschappelijke lichamelijke deler: neusvleugels tot aan de oren, van het dagelijkse klauwen uit diezelfde neus. Met mijn 780 euro onroerend zaakbelasting hierin zit verontreinigingsheffing verwerkt. Pus 160 euro hondenbelasting nog voor de boeg ben ik toe aan mijn eigen neus. Niet uit verveling maar uit behoefte.

 

“Goedemorgen mevrouw, ik kom mijn nieuwe rijbewijs halen.” ‘Ik vond mijzelf bijna trots klinken. Ik had haar beeldscherm al gecheckt alles leek het te doen, ik zou dit keer niet voor niets komen.

“O u kunt daar aan de terminal uw nummertje trekken.” Ze wees naar het midden van de hal. Ik zag direct dat er een foutmelding op het scherm stond. Ze liep mee, zag de foutmelding en klikte zonder te kijken ok. Maar het apparaat deed het, ik had een nummer C453. Maar in de ruimte waar de nummers afgeroepen werden deden de beeldschermen waarop de nummers zouden moeten verschijnen het niet. Ze deden het niet. Geen nummers, ik vreesde het ergste, twee dagen voor het vernieuwen van een rijbewijs? Ik kan hem beter opnieuw halen. Plotseling klonk er een stem door de microfoon. “C453 balie 20.”

“Goh na bijna twee dagen zwoegen eindelijk een rijbewijs.” Ze keek me aan en dacht dat ik een kerstboom was. Ik gloeide net zo maar bezat geen twinkeling, geen enkele, alleen onderhuidse woede voor dit ambtenaren apparaat.